19-12-2017-hoge-raad
Profijtontneming, w.v.v. overtreding Geneesmiddelenwet en medeplegen witwassen. Methode van kasopstelling. Het tot het bewijs bezigen van een beroep op zwijgrecht bij schatting w.v.v. in ontnemingszaak, art. 29.1 Sv. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:BV9087 m.b.t. motiveringsvoorschriften schatting w.v.v. en gevallen waarin schatting uitsluitend kan worden gebaseerd op inhoud financieel rapport en ECLI:NL:HR:1997:ZD0733 m.b.t. betekenis voor bewijs van uitblijven verklaring betrokkene. Door de weigering van betrokkene bepaalde vragen te beantwoorden tot het bewijs te bezigen heeft het Hof miskend dat deze weigering niet kan bijdragen aan de schatting van het w.v.v. Daarover klaagt het middel terecht. Gegrondheid middel leidt niet tot vernietiging uitspraak, omdat betrokkene daarbij onvoldoende in rechte te respecteren belang heeft. Schatting w.v.v. is immers, indien desbetreffende onderdelen van b.m. worden weggedacht, zonder meer toereikend gemotiveerd gelet op de overige gebezigde b.m., waaronder een financieel rapport, alsmede ‘s Hofs vaststelling dat de in dat rapport gemaakte gevolgtrekking door of namens betrokkene onvoldoende gemotiveerd is betwist. Volgt verwerping. Vervolg op ECLI:NL:HR:2014:2648.
Samenvatting
Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel (wvv) geschat op €1.046.345. Een totaalbedrag van €1.047.459 werd op een zakelijke rekening bijgeschreven waarover veroordeelde heeft beschikt. In deze periode heeft veroordeelde een inkomen gehad van ongeveer €970 per maand en zijn vaste lasten zouden €500 per maand zijn geweest. Omtrent de herkomst van het bedrag heeft veroordeelde geen aannemelijke verklaring gegeven. Uit nader onderzoek is ook niet gebleken dat het bedrag te verklaren is door een legale bron. Gelet daarop is het hof van oordeel dat het bedrag van €1.047.459 op de voet van artikel 36e lid 3 (oud) Sr. als wvv dient te worden vastgesteld. Op dit voordeel heeft het hof een aantal kosten in mindering gebracht waardoor het bedrag uit komt op €1.046.345.
De verdediging heeft beroep ingesteld. Bij de bespreking van het middel stelt de Hoge Raad dat de inschatting van het wvv slechts ontleend kan worden aan wettige bewijsmiddelen (artikel 511f Sv). Die bewijsmiddelen en de weergave van de inhoud daarvan, dienen vermeld te worden in de uitspraak. Volgens artikel 29 Sv kan een verklaring waarin verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht niet dienen als bewijsmiddelen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter niet in zijn overwegingen mag betrekken dat een betrokkene geen aannemelijk verklaring aflegt voor een omstandigheid die op zichzelf, of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen relevant kan zijn voor de schatting van het wvv (Vgl. voor strafzaken HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
Het hof heeft in haar uitspraak de weigering van veroordeelde om bepaalde vragen te beantwoorden opgenomen als bewijsmiddel. Daarover klaagt het middel terecht. Dit leidt volgens de Hoge Raad niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak nu de schatting van het wvv ook voldoende onderbouwd is met andere bewijsmiddelen.
Kernoverweging
De omstandigheid dat een betrokkene weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden, kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet bijdragen aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in die zin dat de schatting niet (mede) kan worden ontleend aan een bewijsmiddel indien en voor zover daarin van zo een weigering blijkt. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de betrokkene voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent die schatting zou mogen betrekken. (Vgl. voor strafzaken HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584.)
Praktijk
Deze overweging kent overeenkomsten met het zes-stappenplan: verklaring waarin verdachte zich beroept op zwijgrecht is geen bewijsmiddel (art 29 Sv: verdachte is niet tot antwoorden verplicht) maar als het wvv logischerwijs uit bepaalde omstandigheden volgt ('omstandigheid redengevend moet worden geacht voor de schatting van het wvv') en verdachte geeft geen alternatieve verklaring voor die omstandigheden, dan kan dat wel meegewogen worden.
Hoge Raad, 19 december 2017