Concrete en verifieerbare verklaring?
Parket bij de Hoge Raad, 29 maart 2022: ECLI:NL:PHR:2022:303
De verdachte in deze zaak is door het hof Amsterdam veroordeeld wegens het witwassen van ruim €40.000,-. Dit geldbedrag werd in contanten bij haar aangetroffen tijdens een kledingvisitatie op Schiphol en zat verstopt in haar bh, handtas en vest in dichtgeplakte enveloppen.
Volgens het hof was er sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Op basis daarvan mag er een verklaring van verdachte worden verlangd voor de herkomst van het geld die concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft verklaard dat het geld is gespaard van haar uitkering door elke maand geld opzij te zetten. De helft van het geld zou van haar en haar man zijn en de andere helft van haar zoon. Later verklaarde verdachte dat zij geld heeft meegekregen van haar dochter uit Oekraïne. De dochter heeft zelf verklaard dat € 32.000,- van haar is. Volgens het hof is de verklaring van verdachte dat het geld is gespaard niet concreet en verifieerbaar en onwaarschijnlijk gelet op het beperkte inkomen van verdachte en haar man. Verder zegt het hof dat verdachte wisselend heeft verklaard over de herkomst, over de bedragen en de reden om het geld vanuit Oekraïne mee te nemen naar Nederland. De verdediging voert in cassatie aan dat de verklaring wél concreet en verifieerbaar is en dat verdachte teveel bewijslast heeft gekregen.
Volgens de AG moet een rechter uitdrukkelijk ingaan op de verklaring van de verdachte en motiveren waarom het openbaar ministerie naar die verklaring geen onderzoek behoeft te doen. De rechter moet inzichtelijk maken waarom de door de verdachte gegeven verklaring tekortschiet wat betreft de daaraan gestelde eisen van concreetheid, verifieerbaarheid en waarschijnlijkheid. Als aan die voorwaarden is voldaan, zal het tenlastegelegde witwassen kunnen worden bewezen. Volgens de AG heeft het hof dit rechtskader hier juist toegepast. Het hof is nagegaan welke verklaringen door verdachte zijn afgelegd en heeft uitdrukkelijk acht geslagen op de verschillende afgelegde verklaringen. In de bewijsvoering die het hof hier heeft gebruikt ligt niet de eis besloten dat de verdachte een sluitende, met stukken onderbouwde, verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld. Er is volgens de AG geen sprake geweest van een omkering van de bewijslast in die zin dat het hof “onschuldbewijs” heeft verlangd.
De omstandigheid dat van een verdachte naar aanleiding van een gerechtvaardigd witwasvermoeden een bepaalde verklaring mag worden verlangd, betekent niet dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp ten aanzien waarvan het vermoeden is gerezen niet van misdrijf afkomstig is. Ook in witwaszaken geldt er geen omkering van de bewijslast.