Hawala-bankieren
Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, Hawala-bankieren: ECLI:NL:RBAMS:2018:9892
Er is een verdenking dat verdachte als geldkoerier grote contante geldbedragen onder zich heeft gehad in verband met Hawala-bankieren. Met name het gebruik van tokens, het bijhouden van een kasboek, en het onderschepte telefoonverkeer wijzen daarop. Het enkele feit dat sprake is van Hawala-bankieren brengt echter niet per definitie met zich mee dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Er zullen bijkomende feiten en omstandigheden moeten zijn die duiden op een criminele herkomst.
De rechtbank overweegt dat voldoende van die bijkomende omstandigheden aanwezig zijn. Het gaat om een groot geldbedrag - bijna €900.000 - in een termijn van slechts enkele maanden. De verdachte wist niets of nagenoeg niets van de herkomst van het geld, zijn opdrachtgever(s) en de ontvangers van de geldbedragen. Daarbij werd het geld, in ieder geval één keer, in een plastic tas op de openbare weg overhandigd. De opdrachtgever had verdachte een ‘PGP-telefoon’ ter beschikking gesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons veelvuldig in het criminele milieu worden gebruikt. Ten slotte blijkt uit het dossier dat verdachte contact had met iemand over een vermoedelijk niet doorgegane levering van geld, deze persoon was betrokken bij de handel in hasjiesj. Bij de doorzoeking van de woning van die persoon werden onder andere een contant geldbedrag van €684.945 en een vuurwapen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen ten aanzien van alle ten laste gelegde bedragen.
De verklaring die verdachte ten aanzien van het geldbedrag heeft afgelegd, is verre van concreet of verifieerbaar. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij in opdracht van een persoon, over wie hij verder (vrijwel) niets weet, kleine geldbedragen van verschillende personen, die hij niet kent, in ontvangst nam en deze samenvoegde tot een groot geldbedrag, welk geldbedrag hij vervolgens aan een eveneens voor hem onbekende persoon heeft overhandigd. De rechtbank overweegt dat deze verklaring niets zegt over de legale of illegale herkomst van de geldbedragen. De verklaring van verdachte biedt daarnaast ook geen aanknopingspunten om nader onderzoek naar de herkomst van het geld te doen. Verdachte geeft geen namen of contactgegevens van zijn opdrachtgever(s), de rechthebbenden van het geld of de personen aan wie verdachte de geldbedragen heeft overhandigd. Omdat een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de legale herkomst van de geldbedragen ontbreekt, kan niet anders zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
In de jurisprudentie analyse over facilitators, waaronder Hawala-bankiers, is meer te lezen over het bewijzen van de bestanddelen ‘uit enig misdrijf afkomstig’ en ‘wetenschap van de verdachte’ in de situatie dat de verdachte niet bij het gronddelict betrokken is .