Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Kasopstelling in witwaszaken

mr. Dorine Stahlie, coördinator kennis & expertise, AMLC

In witwaszaken kan de kasopstelling een rol spelen in zowel de hoofdzaak (als bewijsmiddel) als bij de ontneming. Hier spelen verschillende bewijsstandaarden een rol, wat nog wel eens tot verwarring leidt. Recente jurisprudentie over profijtontneming en witwassen kan de verwarring vergroten.

In de hoofdzaak wordt een kasopstelling vaak gebruikt om te checken of ongebruikelijk hoge uitgaven door legaal inkomen verantwoord kunnen worden. Zo niet, dan kan er een verdenking van witwassen ontstaan; in dat geval mag van verdachte verlangd worden dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als daaraan is voldaan, zal er nader onderzoek naar de alternatieve herkomst van het geld moeten worden gedaan (toepassing stappenplan gebaseerd op ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hier gaat het nog wel eens mis; het OM laat nader onderzoek achterwege, naar het lijkt omdat het toetsingskader in ontnemingszaken wordt toegepast.

Een voorbeeld waar nader onderzoek naar de herkomst van het geld nodig was maar niet is gedaan omdat (zo wordt uitdrukkelijk door het Hof overwogen) kennelijk het verkeerde toetsingskader door het OM is toegepast: ECLI:NL:HR:2014:194.

Zie ook ECLI:NL:HR:2017:61. In die zaak was het redelijk vermoeden op de kasopstelling gebaseerd en werd door rechtbank en Hof veroordeeld omdat een alternatieve verklaring ontbrak. De HR meent dat dit onvoldoende gemotiveerd was, omdat er wel een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging was met een alternatief scenario.

In de ontnemingszaak na een veroordeling voor witwassen en evt. gronddelict(en) kan een kasopstelling ook gebruikt worden om onverklaarbare uitgaven of onverklaarbaar vermogen aan te tonen. Nu in ontnemingszaken een redelijke en billijke verdeling van de bewijslast geldt, zal de verdachte, zo nodig door middel van bescheiden,  aannemelijk moeten maken dat de door middel van de kasopstelling vastgestelde onverklaarbare ontvangsten, niet als zijn voordeel kunnen gelden. Alleen bij een aannemelijke en onderbouwde verklaring dient er nader onderzoek te geschieden.

De uitkomst van de kasopstelling is uiteraard niet gerelateerd aan een delict. Of het voordeel is verkregen door witwassen of anders, dat weet je op basis van de kasopstelling niet, maar is bij toepassing van art. 36 e lid 3 Sr ook niet relevant. Immers, in dat geval is de rechter niet gehouden te concretiseren welke "andere strafbare feiten" op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Zie ook overweging 2.4.2. in ECLI:NL:HR:2017:414. Het is dan ook belangrijk heel duidelijk te maken dat het hier NIET gaat om voordeel uit witwassen.

Dat kan bij toepassing van 36 e lid 2 Sr anders zijn: in dat geval moet het voordeel verkregen zijn door middel van of uit de baten van het strafbare feit. Dat kan bij witwassen een probleem opleveren omdat de HR al meermalen heeft geoordeeld dat het voorwerp van witwassen niet reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel oplevert, zie hierover ECLI:NL:HR:2013:BY5217. Denk aan de moneymule die zijn bankrekening ter beschikking stelt en daar eventueel een kleine vergoeding voor krijgt; het voorwerp van witwassen op zijn bankrekening is dan niet zijn voordeel. Om die reden wil de HR dat na een veroordeling voor witwassen bij toepassing van art. 36 e lid 2 Sr gemotiveerd wordt aangegeven welk feit tot voordeel heeft geleid. Zie voor de twee meest recente uitspraken hierover ECLI:NL:HR:2017:414 en ECLI:NL:HR:2017:1222.

Tot slot is alertheid geboden in zaken waar na een veroordeling voor witwassen d.m.v. een kasopstelling voordeel aannemelijk is gemaakt, maar niet aannemelijk is dat dit voordeel is verkregen anders dan voordeel uit belastingfraude of andere fiscale misdrijven. Er is op dit moment discussie of er een ontnemingsvordering kan worden uitgebracht (gelet op artikel 74 AWR, nu de fiscus haar eigen invorderingsinstrumentarium heeft) en zo ja, wat dan het wederrechtelijk verkregen voordeel is. In een dergelijke casus kan het beste contact worden opgenomen met een Afpakspecialist.

Deel deze pagina