Tegenstrijdig en niet onderbouwd
Op basis van een kasopstelling is door de rechtbank vastgesteld dat verdachte €552.142 meer heeft uitgegeven dan er is binnen gekomen. Nu dit bedrag niet in verhouding staat tot zijn legale inkomsten van ongeveer €60.000, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Verdachte is door de politie zes keer verhoord en er is hem uitvoerig gevraagd naar de herkomst van het geld, maar hij heeft zich steeds beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank bevestigt dat hij daar recht op heeft, maar dat maakte dat de politie geen nader onderzoek heeft kunnen doen naar de herkomst.
De rechtbank stelt dat verdachte – na eerst een jaar lang te hebben gezwegen – tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Er zou sprake zijn van spaargeld en familiegoud dat verdachte verpand heeft. In eerste instantie verklaarde hij het familiegoud verpand te hebben aan een persoon in Zwitserland, en een jaar later sprak hij over een persoon in Luxemburg. Voor de verpanding ontving hij naar eigen zeggen €270.000 dat hij gebruikt heeft voor zijn handel in auto’s. Met zijn handel zou het bedrag verdubbeld zijn. De rechtbank heeft verdachte verzocht om een overzicht te overleggen van zijn handel. Als reactie hierop heeft hij heeft een overzicht overlegd met inkomsten en uitgaven maar het overzicht is niet met enig onderliggend stuk onderbouwd. Uit dit overzicht blijkt volgens de rechtbank ook niet dat verdachte zoveel geld verdiend heeft. Hij heeft volgens het overzicht juist ingeteerd op het saldo.
Naast het afleggen van tegenstrijdige verklaringen is de rechtbank van oordeel dat – los van de vraag of daadwerkelijk sprake was van familiegoud – de verklaring over de verpanding niet voldoet aan de vereisten van een verklaring die concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is. Verdachte heeft de verklaring niet onderbouwd met stukken zoals een taxatierapport of betalingsbewijs van de €270.000. Er zou wel een overeenkomst zijn geweest van de verpanding, maar die zou door zijn voormalige raadsman kwijtgeraakt zijn. Een overlegde ‘loan agreement’ die volgens verdachte overeen komt met de overeenkomst is volgens de rechtbank hoogstens een onderbouwing van het bestaan van het verpandingsbedrijf, de gestelde panding is hiermee niet concreet gemaakt. Er zijn ook geen getuigen aangedragen die kunnen verklaren over de verpanding, ook niet zijn voormalige raadsman. Tot slot volgde uit het overlegde overzicht van inkomsten en uitgaven dat verdachte op 1 januari 2007 ongeveer €600.000 aan beginsaldo zou hebben gehad en niet €0. De rechtbank overweegt dat dit beginsaldo op geen enkele wijze onderbouwd is en dus niet verifieerbaar. Een beginsaldo van €600.000 strookt ook niet met de noodzaak om het familiegoud te lenen als startkapitaal voor verdachte zijn handel.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van €552.142 heeft witgewassen. Gelet op de hoogte van het bedrag, het grote aantal goederen dat is aangekocht en de periode van zeven jaar is sprake van gewoontewitwassen.
Het AMLC krijgt geregeld de vraag wanneer een verklaring voldoet aan de vereisten en er nader onderzoek gedaan moet worden. Het is lastig om een scherpe leidraad te geven omdat het erg casuïstisch is en uitspraken niet eenduidig zijn. Dit is wederom een mooie uitspraak waarin verdachte uitdrukkelijk wordt gevraagd om zijn verklaringen te onderbouwen met stukken of met getuigen te komen. Ook stelt de rechtbank dat in het dossier duidelijk naar voren komt dat verdachte verschillende keren de gelegenheid is geboden om te verklaren, en bij verhoor uitgebreid is doorgevraagd. Verdachte is pas laat en met tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen gekomen en dat is niet voldoende om het vermoeden van witwassen te weerleggen.
Rechtbank Gelderland, 28 december 2017