Witwassen van geld uit eigen misdrijf
De Hoge Raad buigt zich over het oordeel van de rechtbank (2013) dat ‘niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag van € 3.481,- heeft witgewassen. De rechtbank overweegt hiertoe dat niet kan worden uitgesloten dat dit geldbedrag direct afkomstig is uit enig door verdachte zelf begaan misdrijf, terwijl uit het dossier niet blijkt dat met betrekking tot dit geldbedrag witwashandelingen hebben plaatsgevonden.’
Als vaststaat dat er sprake is van het verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, zónder dat er sprake is van verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging volgens vaste jurisprudentie niet als witwassen worden gekwalificeerd (wel sinds 1 januari 2017 als ‘eenvoudig witwassen’).
De Hoge Raad oordeelt dat het niet kunnen uitsluiten dat het geld door eigen misdrijf is verkregen onvoldoende is om de kwalificatieuitsluitingsgrond toe te passen.
In eerdere jurisprudentie (o.a. ECLI:NL:HR:2016:2842) stelt de Hoge Raad dat de bewezenverklaring ‘onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf’ wél begrijpelijk is als dat eigen misdrijf ook bewezen is verklaard of rechtstreeks uit de bewijsmiddelen voortvloeit, en als verdachte concreet heeft aangevoerd dat er sprake is van eigen misdrijf en de juistheid hiervan vervolgens in het midden is gelaten.
Hoge Raad, 22 januari 2019