Witwasonderzoek met internationale aspecten
Publicatiedatum 22-05-2025, 12:19 |
Rechtbank Rotterdam 3 april 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:4800
De aanleiding voor dit onderzoek was restinformatie uit een ander strafrechtelijk onderzoek tegen een trustkantoor. In dit onderzoek hadden BV 1 (hierna: verdachte) en BV 2 (medeverdachte) van BV 3 geld ontvangen waarmee recht van erfpacht op onroerend goed in Nederland en onroerend goed in Duitsland is aangekocht.
Het Openbaar Ministerie stelt dat het geld een criminele herkomst heeft, namelijk een voormalige bankpresident die in Rusland is veroordeeld voor grootschalige verduistering van 1.7 miljard euro. De rechtbank betrekt het Russische vonnis niet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een criminele herkomst van het geld. Hierbij is hoofdzakelijk van belang dat de rechtsstaat in Rusland onder grote druk staat en dat algemeen bekend is dat het strafrechtelijk systeem in Rusland regelmatig wordt gebruikt voor politieke doeleinden. Een dergelijk vonnis kan in de visie van de rechtbank geen grond vormen voor strafrechtelijke conclusies in het Nederlandse rechtssysteem. Desondanks zijn er voldoende omstandigheden en witwastypologieën om van een witwasvermoeden te spreken. Zo is er sprake van meerdere (offshore) ondernemingen die onderling geld overmaken en deze bedragen regelmatig direct doorboeken naar andere rekeningen, zijn er geldleningen die niet stroken met de daadwerkelijke geldstromen, en is één van de betrokkenen eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen.
Namens de verdachte is voorafgaand aan de zitting een verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Het geld zou van twee Russische personen afkomstig zijn die via de verschillende vennootschappen vastgoed hebben aangekocht en de voormalig bankdirecteur zou enkel praktische aspecten van de aankoop hebben gefaciliteerd. De investeerders zouden ook de UBO’s zijn van de verdachte BV’s. Ter onderbouwing van deze verklaring heeft de verdachte onder meer stukken van de betrokken Russische banken verstrekt waar de geleende gelden uit zouden blijken.
Deze verklaring roept vragen op maar is door de rechtbank als ‘niet hoogst onwaarschijnlijk’ aangemerkt, aangezien ze is onderbouwd met relevante stukken en de betrokkenheid van de investeerders steun vindt in het dossier. De verklaring is daarnaast ook voldoende concreet en verifieerbaar, omdat de verklaring gedetailleerd beschrijft waar het geld vandaan kwam en ook duidelijke aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek. De rechtbank is van mening dat er te weinig onderzoek is gedaan naar sommige aanknopingspunten uit de verklaring. Daarnaast was nader onderzoek naar de geldstromen en betrokken personen, ondanks pogingen daartoe, praktisch onmogelijk door onder meer moeizame internationale rechtshulp en beperkte toegang tot bankinformatie. De rechtbank concludeert dat het niet slagen van nader onderzoek, dat geheel buiten de machtssfeer van de verdachte ligt, niet in het nadeel van de verdachte mag werken. Volgt vrijspraak voor witwassen.