Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Concrete verifieerbare verklaring

Gerechtshof Amsterdam, 24 juni 2021: ECLI:NL:GHAMS:2021:1846
Verdachte wordt verdacht van het witwassen van een contant geldbedrag van € 12.460,- dat bij een doorzoeking in zijn woning is aangetroffen. Het vermoeden van witwassen is volgens het hof gerechtvaardigd. Er is sprake van een groot geldbedrag in kleine coupures, terwijl de verdachte niet beschikte over aantoonbaar legaal inkomen. Daarom mag van de verdachte een verklaring worden verlangd die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Dit betekent niet dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft verklaard dat hij € 12.500,- heeft geleend van een goede vriend, die in het verleden een groot geldbedrag uitgekeerd had gekregen van de verzekering. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zijn verklaring onderbouwd met een brief, ondertekend door deze vriend, voorzien van een kopie van diens rijbewijs en een afschrift van een vaststellingsovereenkomst waaruit de uitkering van dat geldbedrag zou blijken. Het hof is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. Nu een nader onderzoek naar de herkomst van het geld door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, blijft de mogelijkheid van een legale herkomst open en kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarom spreekt het hof verdachte vrij.

De rechtbank oordeelde in eerste aanleg (ECLI:NL:RBAMS:2020:1511) dat de verklaring van verdachte niet concreet en verifieerbaar was. De rechtbank vond de verklaring van verdachte dat hij geld zou hebben geleend van een goede vriend om schulden bij familieleden af te lossen en een gedeelte onder zich hield voor levensonderhoud onwaarschijnlijk. Hierbij speelde een rol dat verdachte geen namen wilde noemen van de gestelde familieleden. Bovendien was de verklaring in een zeer laat stadium afgelegd, namelijk de dag voor de zitting, terwijl verdachte eerder in de gelegenheid was gesteld om te verklaren.

We zien niet vaak dat een verklaring in hoger beroep alsnog concreet en verifieerbaar wordt gevonden op basis van stukken die zijn overgelegd op zitting in eerste aanleg. In hoeverre de onderbouwde verklaring een rol heeft gespeeld bij het oordeel van de rechtbank weten we niet. Hierover is niets vermeld in het vonnis. Het oordeel van het hof dat de verklaring concreet en verifieerbaar is, is in principe in lijn met overige jurisprudentie, omdat verklaringen waarbij er wordt verwezen naar concrete informatie zoals persoonsgegevens, stukken en geschriften in beginsel moeten worden onderzocht. Opvallend is dat het hof het moment van verklaren niet betrekt bij haar oordeel, aangezien dit vaak een rol speelt bij de vraag of een verklaring nader onderzocht moet worden. Het late tijdstip waarop een verklaring wordt afgelegd door een verdachte kan zelfs maken dat een verklaring niet meer verifieerbaar is. Zie ECLI:NL:RBNHO:2021:1008 waarin verdachte ook pas op zitting met een onderbouwing kwam en de rechtbank oordeelde dat het overleggen van een kopie schenkingsovereenkomst had dienen te gebeuren op een tijdstip dat hiernaar nog onderzoek had kunnen worden verricht. Bij deze conclusie speelde wel een rol dat de schenkingsovereenkomst twee jaar daarvoor was opgesteld. In de onderhavige strafzaak heeft de advocaat in eerste aanleg (ECLI:NL:RBAMS:2020:1511) naar voren gebracht dat verdachte zo laat heeft verklaard doordat het langere tijd niet goed met hem ging. In elk geval is het opletten geblazen wanneer een verdachte verwijst naar persoonsgegevens, tijd, plaats of stukken. Zie voor handvatten bij het beoordelen van de vraag of een verklaring nader onderzocht moet worden het nieuwe Stappenplan Rechtspraak product van het AMLC. Klik hier om dit te raadplegen (inloggen vereist).

Op deze pagina