Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

De aangifteplicht en het witwasvermoeden

Parket bij de Hoge Raad, 8 april 2025, ECLI:NL:PHR:2025:439, in combinatie met ECLI:NL:HR:2025:984

Het middel betreft de vraag of het gerechtvaardigd was om van de verdachte een verklaring te verlangen voor de herkomst van een contant geldbedrag van € 8.870. De verdachte werd op Schiphol aangehouden met dit contante geldbedrag, waardoor er een witwasvermoeden ontstond.

Het hof baseert het witwasvermoeden op de volgende feiten:

“De omstandigheid dat er een relatief grote hoeveelheid contant geld onder de verdachte werd aangetroffen verdeeld over twee plaatsen in zijn bagage, duidt erop dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat naar algemene ervaringsregels het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en daarom voor privépersonen hoogst ongebruikelijk is. Temeer daar de verdachte over een bankrekening beschikte waarop hij het geld veilig had kunnen neerzetten [...].”

Het middel in deze zaak richt zich tegen het witwasvermoeden. Het cassatiemiddel stelt dat het feit dat het geldbedrag over twee plekken verdeeld was niet voldoende is om te spreken van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. Daarnaast is het toegestaan om een contant bedrag tot € 10.000 mee te nemen naar het buitenland zonder daarvan aangifte te doen bij de Douane.

Allereerst de aangifteplicht. Hoewel er is gekozen voor een aangiftegrens van € 10.000, wordt in nieuwe regelgeving ook gewezen op witwasrisico’s bij bedragen onder deze grens. Zo is er een registratieplicht in werking getreden voor liquide middelen onder de € 10.000, indien er aanwijzingen zijn dat deze verband houden met criminele activiteiten. De HR overweegt dat het feit dat een bedrag onder deze grens valt, niet voldoende is om te stellen dat er geen sprake kan zijn van een witwasvermoeden. Er kunnen immers andere feiten en omstandigheden een rol spelen.

Wel is het zo dat de omstandigheden van het geval een witwasvermoeden kunnen opleveren en hierbij kan gebruik gemaakt worden van witwastypologieën. Een van deze typologieën is het fysiek vervoeren van grote contante geldbedragen. Deze wordt ook aangehaald door het hof bij het formuleren van het witwasvermoeden. Hierbij wordt nog opgemerkt:

Waar dat omslagpunt ligt - met andere woorden, wanneer het vermoeden van witwassen ‘gerechtvaardigd’ is - laat zich niet in algemene zin beantwoorden, laat staan dat daar een specifiek bedrag aan te verbinden is.”

Bij de vraag of er een gerechtvaardigd vermoeden is spelen immers ook andere factoren een rol, zoals de plaats waar het geld werd vervoerd: lag het bovenop in de tas of was het verstopt in de hengsels? Wel is het zo, zoals de AG ook stelt, dat hoe lager het bedrag is, hoe – in algemene zin – minder gewicht toekomt aan de argumentatie dat het fysiek vervoeren verdacht is.

Concluderend stelt de AG dat de hoogte en de wijze van vervoer van dit bedrag op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing vormen dat het uit misdrijf afkomstig moet zijn. Toch kan niet worden ontkend dat het om een fors contant geldbedrag gaat. Het hof komt dan ook terecht tot een witwasvermoeden. Gezien het beperkte (legale) inkomen en spaartegoed van de verdachte is het onwaarschijnlijk dat hij zo’n fors bedrag aan contant geld kon sparen. Daarnaast heeft hij dit geldbedrag in zijn handbagage naar het buitenland willen vervoeren, terwijl hij beschikte over een bankrekening waarmee hij zowel in Nederland als in Spanje giraal en contant over het geldbedrag kon beschikken. Daarom mocht van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verwacht. Het middel faalt.

Deel deze pagina