Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Facturen ter onderbouwing herkomst geld

Hoge Raad 12 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:366

Bij verdachte wordt tijdens een securitycheck op een vliegveld een bedrag van € 9.690 in contanten aangetroffen, waaronder achttien bankbiljetten van € 500,-. Verdachte verklaart dat hij het geld bij zich had om marmer in het buitenland te kopen. Over de herkomst verklaart hij dat hij het van klanten in Duitsland, waar hij klussen doet, heeft gekregen. Bij de politie verklaart hij daarvan geen facturen te hebben. Ook ter zitting in eerste aanleg heeft de verdediging geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze verklaring.

Het gerechtshof komt tot een witwasvermoeden, waarbij ook betekenis wordt gehecht aan de omstandigheid dat ook een reisgezel van de verdachte is aangehouden, die in het bezit was van een geldbedrag van in totaal € 8.000, eveneens een dubbelgevouwen stapeltje geld in voornamelijk coupures van € 500, terwijl de verdachte heeft verklaard dat hij zijn reisgezel van vroeger tijden kent, dat hij hem even tevoren bij toeval op de luchthaven heeft ontmoet en dat hij niet wist dat ook zijn reisgezel een geldbedrag in cash bij zich droeg.

De vraag die aan de Hoge Raad voorligt is of het gerechtshof tot het oordeel heeft kunnen komen dat verdachte het witwasvermoeden onvoldoende heeft weerlegd.

De verklaring over de herkomst van het geld is naar de mening van het hof geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Het feit dat verdachte in hoger beroep alsnog facturen heeft overgelegd en dat de verdediging heeft gesteld dat uit die facturen kan worden afgeleid dat de verdachte ‘klussen in Duitsland gedaan heeft’ maakt dit niet anders. Van de facturen blijkt niet of deze contant zijn betaald.

De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand.

Op deze pagina