Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Kleurloos opzet Wwft

Een administratiekantoor uit Rijswijk wordt verweten dat het ongebruikelijke transacties ten aanzien van twee bedrijven niet heeft gemeld bij de FIU. Verdachte kwam in beeld naar aanleiding van een MMA-melding over een cliënt van de verdachte. De cliënt betrof volgens de inschrijving bij de KvK een onderneming gericht op bemiddeling in o.a. kleding en schoeisel. In de administratie van het bedrijf werden verkoopfactoren aangetroffen die betrekking hadden op verbouwingen van woningen. Inkoopfactoren voor bouwmaterialen zijn echter nooit aangetroffen.

Om te bepalen of sprake is van een ongebruikelijke transactie zijn objectieve en subjectieve indicatoren vastgesteld. Van objectieve indicatoren was in dit geval geen sprake. Bij de subjectieve indicatoren gaat het om  transacties waarbij een beroepsoefenaar, anders dan via objectieve indicatoren, aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen. Deze gevallen moeten ook gemeld worden. Hierbij gaat het dus om gevallen waarin de beroepsbeoefenaar vermoedt, of dient te vermoeden dat er iets niet in orde is met betrekking tot de transactie. In dit geval is de leidraad naleving WWFT voor accountants, belastingadviseurs en administratiekantoren een belangrijk hulpmiddel. De rechtbank overweegt dat de verplichting om te melden niet automatisch bestaat zodra een van de situaties uit de leidraad zich voordoet. Als meerdere voorbeelden van toepassing zijn, dan kan dat wel een belangrijke aanwijzing zijn dat er sprake is van een ongebruikelijke transactie. De situaties uit de leidraad zijn niet uitputtend, want er zijn altijd situaties denkbaar in de praktijk waarin een vermoeden van witwassen kan ontstaan die niet in de leidraad zijn opgenomen.

Verdachte had in dit geval moeten zien dat de transacties niet overeenkwamen met het doel van de onderneming. Daar komt bij dat er geen valide inkoopfacturen zijn aangetroffen voor werkzaamheden rondom verbouwingen. Deze facturen zijn ook na herhaaldelijk aandringen niet verstrekt. Daarnaast had het verdachte extra alert moeten maken dat er betalingen uit een hypotheekdepot werden verricht. De transacties passen daarmee niet in de normale bedrijfsuitoefening van de cliënt, zonder dat daarvoor een acceptabele verklaring is gegeven (subjectieve indicator) en er was een onverklaarbare discrepantie tussen geld- en goederenstroom (subjectieve indicator). Ten aanzien van een ander bedrijf waren er ook voldoende subjectieve indicatoren aanwezig. Zo had verdachte onder andere moeten zien dat een factuur over gewerkte uren en reis- en telefoonkosten ongebruikelijk was, omdat het bedrijf maar één à twee medewerkers in dienst had en dat het draaien van 360 uur dienst in twee weken feitelijk onmogelijk is. Verdachte heeft ook geen gegevens aangeleverd gekregen waaruit volgt dat er in een korte periode een groot aantal uren is gewerkt en ook niet wat die zeer hoge reis- en telefoonkosten inhielden. Ook hier is er sprake van een onverklaarbare discrepantie tussen geld en goederenstroom en was de transactie ongebruikelijk en feitelijk onmogelijk door haar omvang.

De rechtbank concludeert dat het niet melden van de ongebruikelijke transacties aan de verdachte moet worden toegerekend. Het is niet relevant dat de verdachte heeft verklaard dat zij niet heeft onderkend dat de transacties ongebruikelijk waren. Van verdachte mag immers een zekere deskundigheid worden verwacht van het terrein waarop zij zich begeeft. Bovendien is ‘kleurloos’ opzet voldoende. Niet vereist is dat het opzet van verdachte ook gericht was op de niet naleving van de wettelijke verplichtingen. Dat verdachte op het moment van de verwerking van de transacties onvoldoende kennis van de regelgeving had, staat aan het bewijs van opzet op het niet melden van de ongebruikelijke transacties niet in de weg. Ook niet relevant is dus of verdachte over voldoende concrete voorbeelden beschikte over welke situaties onder de verschillende indicatoren konden vallen. Wegens het meermalen in strijd handelen met de meldplicht van art. 16 Wwft krijg de verdachte een geldboete van € 10.000,-, waarvan € 4.000,- voorwaardelijk.

Rechtbank Amsterdam 27 november 2019

ECLI:NL:RBAMS:2019:8873

Op deze pagina