Kunst verkopen
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 21 maart 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1881
In deze zaak verklaart verdachte op basis van een vermoeden van witwassen dat het contante geld is verdiend met het verkopen van kunstvoorwerpen. De vraag is of deze verklaring voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is.
Witwasvermoeden
Verdachte heeft in ongeveer twee jaar tijd in de jaren 2017-2019 middels 110 contante stortingen een bedrag van € 107.535,- op zijn bankrekeningen gestort. Deze transacties staan niet in verhouding tot zijn inkomsten. Verdachte ontving als gepensioneerde namelijk enkel een AOW-uitkering van €1.285,- per maand, die giraal werd uitgekeerd. Van een noodzaak tot het voorhanden hebben van grote hoeveelheden contant geld is niet gebleken. Bovendien is het thuis bewaren van grote hoeveelheden contant geld hoogst ongebruikelijk wanneer dat geld op legale wijze is verkregen.
Het brengt ook veel (onnodige) risico’s met zich in tegenstelling tot het bewaren ervan op een bankrekening. Daarnaast speelt een rol dat verdachte diverse keren is veroordeeld voor hennep gerelateerde feiten en het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder de hennepteelt en -handel, gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld. Op basis van al deze omstandigheden is volgens de rechtbank een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie verklaard dat de contante stortingen afkomstig zijn uit contant geld dat hij in huis had door de verkopen van onroerend goed in het verleden en van de verkopen van kunstvoorwerpen in 2008/2009. Ter zitting heeft hij echter verklaard dat hij ten tijde van de contante stortingen (dit was in de periode 2017-2019) geld nodig had en dat zijn contante geld in huis op was. Daarom is hij kunstvoorwerpen die hij nog in zijn bezit had, gaan verkopen. Hiervoor heeft hij contante bedragen ontvangen die hij vervolgens op zijn bankrekening heeft gestort.
Oordeel rechtbank
Volgens de rechtbank laat de verklaring ter zitting zich niet rijmen met de eerdere verklaring van verdachte over de contante stortingen en kan deze niet als een aanvulling op de eerdere verklaring worden beschouwd. Daarbij komt dat daar waar de verklaringen van verdachte bij de politie nog enige aanknopingspunten boden voor onderzoek door het Openbaar Ministerie, de verklaring van verdachte ter zitting die niet biedt.
“Verdachte heeft namelijk geen concrete gegevens en/of informatie verstrekt over de kunstverkopen die hij rondom de tenlastegelegde periode zou hebben gericht. Zo heeft hij geen inzicht gegeven in aan wie hij welke kunstvoorwerpen heeft verkocht en voor welke bedragen dit is gebeurd, anders dan dat hij ook wat heeft verkocht aan een winkel in de Passage te Breda.”
Verder speelt een rol dat verdachte dit pas laat naar voren heeft gebracht en niet al tijdens de politieverhoren. De verklaring is volgens de rechtbank niet concreet en verifieerbaar en onder deze omstandigheden kan niet van het Openbaar Ministerie worden gevergd om daar nader onderzoek naar te doen.
De vraag of de verklaring op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is wordt door de rechtbank apart besproken. Aan dit criterium voldoet de verdachte volgens de rechtbank niet doordat hij wisselend heeft verklaard. Volgens de rechtbank is het vermoeden van witwassen niet weerlegd. Daarom volgt de conclusie dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Gelet op aard, duur en omvang van het witwassen acht de rechtbank gewoontewitwassen bewezen.
Raadpleeg het AMLC stappenplan rechtspraak product voor meer handvatten bij verklaringen van verdachten (inloggen vereist). Nog geen inloggegevens? Registreren kan hier (alleen overheid).