Onderzoek Holmen
In 2020 is door de Amsterdamse FINEC onderzoek Holmen gestart op een familie van 8 ondergronds bankiers. Eén van de betrokken officieren van justitie geeft een toelichting.
Bij de start van het onderzoek was de jurisprudentie nogal wisselend met betrekking tot welke witwasindicatoren voldoende waren om leveringen van grote contante bedragen als crimineel ondergronds bankieren, en dus witwassen zonder gronddelict, bewezen te achten (zie bijvoorbeeld recentelijk nog ECLI:NL:RBAMS:2023:7305). Om die reden is er in het onderzoek voor gekozen om middels zijtakonderzoeken (afgeschermd van het hoofdonderzoek) nader onderzoek te doen naar de clientèle van de ondergronds bankiers in kwestie, en hun handel. Dat resulteerde onder andere in de zaken Sestus (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2023:1117) en Adonora (ECLI:NL:RBAMS:2022:14). In die zaken werden respectievelijk een levering van ruim € 5 mln en een totaal van € 11 mln, bijna 3.000 kg cocaïne en 6 vuurwapens in beslag genomen.
Naast het feit dat daarmee – bovenop de talloze witwasindicatoren zoals het gebruik van pgp-data, de anonimiteit die werd betracht (gebruik van bijnamen), de afgelegen locaties waar de leveringen plaatsvonden etc - was aangetoond dat de leveringen moesten zien op crimineel ondergronds bankieren, bleek uit die zaken ook de wetenschap van de leden van de familie van de criminele herkomst van de gelden.
De ondergronds bankiers werd medeplegen gewoontewitwassen van in totaal € 95 mln verweten, deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk gewoontewitwassen, losse witwasfeiten en medeplegen van het verrichten van betaaldiensten zonder vergunning van de Nederlandse Bank. Met vier van de acht verdachten zijn procesafspraken gemaakt.
In drie zaken waren ook ontnemingsschikkingen onderdeel van de procesafspraken en heeft verrekening plaats gevonden met de aanslagen die de Belastingdienst op basis van het aan haar verstrekte dossier aan hen had opgelegd. Deze procesafspraken zijn door de rechtbank Amsterdam gevolgd. Dit heeft geleid tot gevangenisstraffen van respectievelijk 6 jaren, voor de hoofdverdachte, en voorts 48, 44, 40, 24, 20 en 10 maanden gevangenisstraf opgelegd. In het geval van één van de verdachten heeft de rechtbank ex artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering de strafvervolging geschorst.
Rechtbank Amsterdam 2 juli 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3863
In de zaak van de hoofdverdachte, de pater familias, is op een groot aantal stuks vastgoed beslag gelegd, waarvan één als het hoofdkantoor van de organisatie werd beschouwd. De rechtbank heeft de hoofdverdachte partieel vrijgesproken van het witwassen van het pand. De aanschaf van het pand had plaatsgevonden aan het begin van de tenlastegelegde periode in welke periode verdachte ook legale inkomsten had (vanaf dat jaar was hij uitgeschreven uit de BRP en was er géén enkel inkomen van verdachte bij de Belastingdienst bekend), waardoor de rechtbank het vermoeden van witwassen onvoldoende gerechtvaardigd achtte. Wel heeft de rechtbank het pand verbeurd verklaard, aangezien van daaruit een groot deel van de leveringen heeft plaatsgevonden en is aangestuurd door de hoofdverdachte.