Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Wetenschap criminele herkomst schenkingen

De moeder van verdachte is veroordeeld voor het verduisteren van grote sommen geld in de jaren 2012 tot en met 2016 bij haar toenmalige werkgever. In diezelfde periode ontving verdachte (net zoals haar broer) geregeld gelden van haar moeder. In totaal heeft zij €135.951 ontvangen wat gemiddeld uitkomt op €27.000 per jaar. Zij ontving ook nog goederen en contant geld van haar moeder maar daar kan de rechtbank de waarde niet goed van vaststellen. Daarom houdt zij rekening met € 135.951, vermeerderd met een onbekend gebleven bedrag aan gegeven goederen en contanten.

De rechtbank stelt dat bewezen is dat de ontvangen gelden afkomstig waren uit de verduistering. Beoordeeld moet worden of verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat zij ontving een criminele herkomst had. Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte met enig nadenken zich moeten realiseren dat de bedragen en goederen die haar moeder haar schonk, vermoedelijk geen legale herkomst hadden. Verdachte zou niet precies weten wat zij kreeg maar volgens de rechtbank kan het een redelijk denkend mens niet ontgaan zijn dat haar moeder haar salaris (ruim) verdubbelde. Verdachte had zich af moeten vragen hoe haar moeder alles kon betalen. Haar broer ontving immers ook soortgelijke bedragen en haar moeder had ook eigen vaste lasten voor haarzelf en haar man. Hoewel haar moeder volgens verdachte een leidinggevende functie had bij een lokale stichting die zich bezighoudt met bewindvoering had verdachte moeten realiseren dat het salaris bij een dergelijke functie niet toereikend kan zijn om zulke grote schenkingen te doen. Verdachte heeft ook niet kunnen aannemen dat het geld nog afkomstig was uit de vertrekpremie en bonussen die haar moeder kreeg bij bank X in 2012. Daar is het tijdsverloop volgens de rechtbank te groot voor.  De erfenis die haar moeder in 2000 kreeg is ook geen verklaring voor het geld: er is niets concreets gesteld of gebleken waaruit de verdachte had kunnen afleiden dat haar moeder het geld 12 jaar later nog niet uitgegeven had. Verdachte zegt ook niet dat zij dacht dat het geld belegd was en haar moeder heeft hier ook niets over verklaard. Andere bronnen zijn door verdachte niet aangevoerd.

De rechtbank concludeert dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de ontvangen goederen en gelden van enig misdrijf afkomstig waren. Door geen onderzoek te doen naar de herkomst heeft zij onvoorzichtig gehandeld: “een redelijk denkend mens had onder deze omstandigheden geen genoegen genomen met de opmerking van de moeder dat het allemaal wel kon”. Verdachte wordt veroordeeld voor schuldwitwassen en schuldheling.

Rechtbank Rotterdam, 30 augustus 2018

ECLI:NL:RBROT:2018:7291

Op deze pagina