Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Wwft-verplichtingen juwelier en verbod op zelfincriminatie

Rechtbank Rotterdam 20 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3301

In deze zaak was door Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst een onderzoek gestart naar een juwelier in verband met het nalaten om transacties met contante betalingen boven de €15.000 te melden bij FIU-Nederland en het nalaten van cliëntenonderzoek. Daarom heeft Bureau Toezicht verzocht om verschillende documenten, waaronder uitkomsten van interne audits en de gedane meldingen. Deze gegevens heeft de juwelier vervolgens verstrekt. Na onderzoek heeft Bureau Toezicht een boete opgelegd aan de juwelier. Bij de rechtbank klaagt de juwelier o.a. dat het nemo tenetur-beginsel (verbod op zelfincriminatie) eraan in de weg staat dat de interne audits en de meldingen aan FIU-Nederland worden gebruikt als bewijs tegen hem.

De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak mag een vervolging in een strafzaak niet zijn gebaseerd op bewijsmateriaal dat tegen de wil van een verdachte is verkregen door dwang of druk. Dit is het verbod op gedwongen zelfincriminatie en hangt samen met het zwijgrecht. Het verbod strekt zich níet uit tot gebruik van bewijsmateriaal in strafzaken dat bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte, ongeacht of er sprake is geweest van dwang. Of sprake is van wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk materiaal is afhankelijk van de aard van het materiaal. Materiaal dat in fysieke zin bestaat onafhankelijk van de wil van een betrokkene is niet wilsafhankelijk. Het verbod op zelfincriminatie is ook van toepassing in het bestraffende bestuursrecht.

De rechtbank oordeelt allereerst dat de documenten, waaronder uitkomsten van interne audits en een overzicht van gedane meldingen met dwang zijn verkregen gelet op de medewerkingsplicht van art. 5:20 Awb. Dat er niet is gewezen op die medewerkingsplicht maakt dat niet anders.

De tweede vraag is of deze dwang strijd oplevert met het verbod op gedwongen zelfincriminatie. Volgens de rechtbank zijn de interne audits en de gedane meldingen geen wilsafhankelijk materiaal. De meldingen die zijn overgelegd zijn naar boven gekomen naar aanleiding van een interne audit die is uitgevoerd door een accountantskantoor en de audit bestond in fysieke zin reeds ten tijde van de informatievordering. De audit is dus niet opgesteld als gevolg van dwang die uitging van de informatievordering. Verder is niet gebleken dat de informatie uit de audit die is gebruikt voor de boeteoplegging verklaringen bevat over het al dan niet voldoen aan de meldingsplicht. Dat het in de interne audit gaat om interne gegevens die zijn verzameld om de naleving van de Wwft te controleren maakt dit niet anders. Omdat er geen sprake is van wilsafhankelijk materiaal, is er geen sprake van een schending van het verbod op zelfincriminatie.

Overigens is volgens de rechtbank niet voor alle Wwft-overtredingen die zijn beboet voldoende bewijs. Zo is de afwezigheid van een kopie legitimatie van een klant niet voldoende voor de conclusie dat een transactie als ongebruikelijk moet worden gemeld. Daarentegen had een transactie waarbij dure horloges in contanten zijn gekocht net onder de meldgrens wel moeten worden gemeld op basis van de subjectieve indicator. Zeker omdat de klant de facturen op verschillende data wenste.

Wilsafhankelijk materiaal valt onder het verbod op zelfincriminatie. Wilsonafhankelijk materiaal, zoals interne audits en FIU-meldingen niet. Daarom is het verbod hier niet geschonden. De rechtbank overweegt nog dat een verplichte melding van een ongebruikelijke transactie zich onderscheidt van bijvoorbeeld het verplicht mededelen van onjuistheden door een belastingplichtige over een belastingheffing. In dat geval kan iemand worden verplicht om een melding te doen van een door hem gepleegd strafbaar feit uit het verleden. Daar staat het verbod op zelfincriminatie wel aan in de weg. Bij een melding van een ongebruikelijke transactie wordt geen melding gemaakt van een (potentieel) strafbaar feit gepleegd door de melder.

Juweliers moeten cliëntenonderzoek doen bij contante betalingen vanaf € 10.000. Indien een juwelier denkt dat er sprake is van een witwasvermoeden of van terrorismefinanciering (subjectieve indicator) moet hij/zij dit melden bij FIU-Nederland als ongebruikelijke transactie (vanaf € 10.000). Ingeval van contante betalingen van € 20.000 of meer moet hoe dan ook worden gemeld door een juwelier (ook zonder vermoeden van witwassen).  Dit is de objectieve indicator.

Vermeldenswaardig is nog dat de rechtbank aangeeft dat van verkoopmedewerkers in een juwelierszaak mag worden verwacht dat zij in staat zijn om ongebruikelijke transacties te melden en een cliëntenonderzoek goed en volledig moeten kunnen uitvoeren.

Verder is interessant dat het betoog van de juwelier dat het nalaten van de werknemers niet aan hem kan worden toegerekend niet opgaat. Voor de vraag of toerekening kan plaatsvinden is van belang of de gedraging die de overtreding oplevert heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon (drijfmest-arrest). Dat is hier volgens de rechtbank het geval.

Op deze pagina