Trustkantoor heeft niet tijdig gemeld
Publicatiedatum 20-11-2025, 17:06 |
College van Beroep voor het bedrijfsleven, 15 juli 2025, ECLI:NL:CBB:2025:372
In 2023 publiceerden wij over een uitspraak van de rechtbank Rotterdam over een trustkantoor dat zijn meldplicht niet heeft nageleefd. Het kantoor is in hoger beroep gegaan en recent heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan. In dit artikel behandelen wij de zaak in hoger beroep. Je leest ons artikel over de behandeling bij de rechtbank Rotterdam hier.
Kortgezegd ging het in deze zaak om een trustkantoor dat zijn meldplicht niet had nageleefd. Het feitencomplex was als volgt: het trustkantoor is sinds 2017 bestuurder van een doelvennootschap, die één van de aandeelhouders is van een bedrijf dat hoofd is van een groep, waartoe ook een oliebedrijf behoort. Dit oliebedrijf koopt olie in Kazachstan en transporteert dit via Rusland. Door een ander bedrijf, gevestigd in Panama met een Zwitserse bankrekening, zijn kosten in rekening gebracht aan het oliebedrijf voor verleende consultancydiensten. Die kosten zijn vergoed en doorbelast aan de aandeelhouders, waaronder de doelvennootschap. Het zou gaan om een verrekening van eerder gemaakte kosten voor verleende consultancydiensten. Hieraan liggen twee facturen ten grondslag van het bedrijf aan de doelvennootschap. Aan deze facturen liggen weer andere facturen ten grondslag. Het trustkantoor had de transactie afgesloten, omdat zij tot de conclusie was gekomen dat de transactie niet ongebruikelijk was.
DNB was echter van oordeel dat het trustkantoor de transactie wel als ongebruikelijk had moeten melden bij de FIU. Het feit dat 8 maanden nadat gemeld had moeten worden, dit alsnog is gedaan doet niks af aan de overtreding. Het trustkantoor stelt in hoger beroep dat er geen sprake was van een meldplicht. Zij beschikte over voldoende informatie en kende de context van de dividend- en consultancybetalingen, die in eerdere jaren ook met elkaar werden verrekend. De afwijking zat alleen in de volgorde van betalingen in september 2018, wat volgens haar nog steeds binnen het verwachte transactieprofiel viel, althans binnen de te verwachte transacties. Daarnaast had het volgens het kantoor ook niet uitgemaakt als de transactie wél buiten het profiel was gevallen. Hiervoor wordt de Good Practice van DNB aangehaald:
“Op het moment dat een transactie niet meer past binnen het opgestelde transactieprofiel, kan dit worden aangemerkt als opmerkelijk. Dit hoeft echter niet het geval te zijn, het kan ook zijn dat de situatie van de cliënt is gewijzigd. DNB verwacht in dat geval dat u het risicoprofiel zo snel mogelijk bijwerkt en de risicoclassificatie van de cliënt heroverweegt.”
Het College benadrukt dat de meldingsplicht uit artikel 16 Wwft niet alleen geldt wanneer er concrete aanwijzingen zijn voor witwassen of terrorismefinanciering. De reikwijdte van dit artikel is veel breder: elke ongebruikelijke transactie moet worden gemeld. Dit is al het geval zodra er reden is om te vermoeden dat de transactie verband kan houden met witwassen of terrorismefinanciering. Een vermoeden is dus voldoende, zoals ook blijkt uit de uitspraak van 13 september 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:305)
Het College oordeelt, net als de rechtbank, dat het trustkantoor inderdaad reden had om te vermoeden dat de transactie verband hield met witwassen of terrorismefinanciering. De cliënt had een hoog-risicoprofiel en er waren meerdere ‘red flags’, zoals de aard van de diensten, betaling via Panama en ontbrekende essentiële informatie. Het voorafgaande onderzoek door het trustkantoor was onvoldoende, waardoor onduidelijkheden bleven bestaan, zoals de reden voor de hoge consultancykosten en een uitbetaalde bonus, die niet conform de overeenkomst was vastgelegd. Ook waren facturen niet gespecificeerd en ontbraken details over de geleverde diensten. Pas twee jaar na de transactie kreeg het trustkantoor uitleg over afwijkingen in vergoedingen en de bonus, wat ten tijde van de transactie niet bekend was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat tegenover de kosten een daadwerkelijke tegenprestatie stond. Gezien het risicoprofiel en de onduidelijkheden had de transactie direct gemeld moeten worden. Omdat dit niet is gebeurd, heeft zij artikel 16, eerste lid, Wwft overtreden en faalt het hoger beroep.