Investeringen in onroerend goed in Nederland en Thailand
Publicatiedatum 23-05-2025, 10:12 |
Hoge Raad, 8 april 2025, ECLI:NL:HR:2025:539
Het gaat in deze zaak om investeringen in onroerend goed in Nederland en Thailand door verdachte en twee medeverdachten. De vraag is of het oordeel van het Hof dat verdachte ‘bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard’ dat het geïnvesteerde geld uit misdrijf afkomstig was, in stand kan blijven.
Investering in Thailand
Uit het onderzoek blijkt dat de verdachte samen met twee medeverdachten betrokken is geweest bij de bouw van een vakantiewoning in Thailand. In totaal hebben de verdachte en de medeverdachten allemaal een investering gedaan van bijna € 150.000. Het legale inkomen van de verdachte betrof € 25.000 per jaar. Later in het onderzoek geeft de verdachte aan dat hij het geld niet zelf heeft geïnvesteerd, maar wegens de vriendschap met één medeverdachte wel mocht meedelen in de winst bij een eventuele verkoop. Dit is niet ondersteund met aanvullende documenten en ook tijdens de zitting heeft de verdachte hier niks over gezegd. De verdachte geeft aan wel het een en ander geregeld te hebben in Thailand en dat hij de inrichting heeft betaald. De verklaring dat de medeverdachten bijna € 150.000 aan de verdachte geschonken hebben, ook al zou de verdachte eventueel handelingen hebben verricht voor het project, stelt het hof als hoogst onwaarschijnlijk terzijde. De verdachte heeft het vermoeden van witwassen van zijn aandeel in de woning in Thailand dus niet weerlegd.
Voorwaardelijk opzet
Met betrekking tot de investeringen van de medeverdachten in de woning, stelt de verdachte dat hij niet wist wat de bronnen van inkomsten van de medeverdachten waren en dit ook niet heeft gevraagd.
“[…] het hof [heeft] geoordeeld dat de verdachte, door onder deze omstandigheden niet te vragen waar zijn mededaders de door hen geïnvesteerde grote hoeveelheden cash geld vandaan haalden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook het geld van zijn mededaders van enig misdrijf afkomstig was. Dat oordeel, waarin het hof mede heeft betrokken dat het ‘ongebruikelijk is om dergelijke grote geldsommen cash te betalen, zeker als dat cash geld meegenomen moet worden naar het buitenland’, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.”
Er is terecht geoordeeld dat er sprake is van tenminste voorwaardelijke opzet bij de verdachte.
Onroerend goed in Nederland
De verdachte heeft ook een ander perceel in Nederland gekocht. De koopsom van € 60.000 is voldaan via zijn bankrekening. Deze aankoop was volgens de verdachte ook gefinancierd met geld van de medeverdachte. Net zoals hierboven omschreven is er geen onderzoek gedaan door de verdachte naar de herkomst van het geld. Door toch mee te gaan in de investering heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld, dan wel ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat de lening werd verstrekt en betaald met geld dat uit misdrijf afkomstig was. De Hoge Raad vindt deze redenering niet zonder meer begrijpelijk en de deelklacht slaagt.
Het hof neemt namelijk aan dat de verdachte zich ‘willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf’. Alleen geeft het hof geen nadere omstandigheden waaruit deze wetenschap blijkt. Het hof stelt enkel dat de verdachte het bedrag niet kon betalen uit eigen inkomsten en de medeverdachte hiervan op de hoogte was. De verdachte werd niet met feiten geconfronteerd om verder onderzoek te doen.
Dat de medeverdachten veroordeeld worden voor de handel in hennep maakt dat niet anders. De wetenschap van de medeverdachte dat het geld uit misdrijf afkomstig is kan niet worden toegepast op de verdachte.