Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Ondergronds bankieren

Rechtbank Rotterdam, 26 juli 2022 (publicatie 9 augustus 2022): Ondergronds bankieren: ECLI:NL:RBROT:2022:6621

Verdachte in deze zaak heeft als geldkoerier grote contante geldbedragen overgedragen aan medeverdachte. Beiden ontvangen zij een bijstandsuitkering, waardoor het onaannemelijk is dat zij op legale wijze over dergelijke grote geldbedragen konden beschikken. Bij het contact was sprake van verhuld taalgebruik over de geldoverdrachten en telefoons werden gewisseld nadat de verdachten waren aangehouden. De geldoverdracht wordt door verdachte niet ontkend. De illegale herkomst van het geld wel.

De rechtbank oordeelt dat de herkomst van het geld onduidelijk is en dat er sprake is van een witwasvermoeden. Op basis van dit vermoeden mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld die concreet, min of meer verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk is. De verdachte heeft verklaard dat hij van medeverdachte had gehoord dat de geldtransacties plaatsvonden in het kader van een vorm van (legaal) bankieren die past binnen de Syrische culturele context (Hawala-bankieren). Voor deze verklaring zijn volgens de rechtbank aanwijzingen in het dossier te vinden. Voor een deel van het geld kan een legale herkomst niet worden uitgesloten vanwege een geverifieerde verklaring door het Openbaar Ministerie van een medeverdachte en een daarop volgende vrijspraak. Ten aanzien van een ander deel van het geld dat verdachte heeft geleverd is een getuigenverklaring afgelegd die door het Openbaar Ministerie niet is geverifieerd, terwijl dit volgens de rechtbank wel had moeten gebeuren. Deze getuigenverklaring hield in dat er geld was geleend van een vriend waarbij er een naam en telefoonnummer van die vriend zijn genoemd. Van dit gedeelte van de tenlastelegging wordt verdachte daarom vrijgesproken.

Voor de overige transacties is er volgens de rechtbank geen afdoende verklaring gegeven. De enkele stelling van de verdediging dat het legaal handelsgeld betreft in het kader van Hawala-bankieren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verdachte heeft erkend dat hij – in opdracht van de medeverdachte – geldoverdrachten uitvoerde, maar dat hij niet wist wat de herkomst van het geld was, noch de personen kende aan wie hij, de koerier, in opdracht van de medeverdachte het geld moest afdragen, dat die afdrachten geschiedden op hem onbekende adressen op de openbare weg en na telefoon- of chatgesprekken waarin het geld werd aangeduid met ‘het’ en dat er overigens geen nadere verklaring is gekomen. Volgens de rechtbank kan in het licht van die omstandigheden een legale herkomst worden uitgesloten en kan dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden.

Wil je meer weten over ondergronds bankieren? Dorine Stahlie (AMLC) en Lisette de Zeeuw (FP) schreven eerder een wetenschappelijk artikel over ondergronds bankieren. Hierin bespreken zij welke eisen er in jurisprudentie worden gesteld aan een bewezenverklaring van witwassen door middel van ondergronds bankieren.

Deel deze pagina