Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Witwassen van een schip

Hoge Raad, 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:120

De verdachte koopt als vertegenwoordiger van een VOF een schip voor
€ 150.000,- en verkoopt dit twee weken later door aan een nieuwe koper voor € 162.500,-. Verdachte en de koper komen overeen dat de koopprijs niet hoeft te worden voldaan, onder de voorwaarde dat de koper erkent aan verkoper € 162.500,- schuldig te zijn. De koper is bij de politie bekend als een drugsgebruiker en veelpleger. De betrokken notaris heeft een melding ongebruikelijke transacties gedaan bij de FIU wegens de snelle doorlevering van het schip en onduidelijkheden over de betaling ervan. Verdachte wordt vervolgens vervolgd wegens witwassen van het schip.

Het hof concludeert dat er sprake is van een witwasvermoeden, vanwege de grotendeels contante betaling van het schip. Voor zover er wel giraal is betaald, zijn er diverse contante stortingen onder de €10.000,- hieraan voorafgegaan op de rekening van de verdachte. Ook speelt de snelle doorverkoop van het schip met winst, en het feit dat de tweede koper een drugsgebruiker en veelpleger is, een rol bij de totstandkoming van het witwasvermoeden. Verder hecht het hof waarde aan de bij de notaris gerezen onduidelijkheden over onder meer de wijze van betaling van het schip, die uiteindelijk tot een melding van een ongebruikelijke transactie hebben geleid en het feit dat het schip naderhand met een grote hoeveelheid drugs aan boord is aangetroffen. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld waarmee het schip is betaald.

Beoordelingskader witwassen art. 420bis Sr / stappenplan
Voor een bewezenverklaring van witwassen is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp, waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Verdachte heeft verklaard dat hij met het schip in de offshore wilde gaan werken, maar dat hem na de voorlopige koopovereenkomst duidelijk werd dat hij er niet mee in de offshore mocht werken en dat hij het schip daarom heeft doorverkocht. Verdachte heeft verklaard dat hij van de oorspronkelijke verkoper heeft gehoord dat er meerdere geïnteresseerden waren in de boot. Die betreffende persoon had hij daarvoor nog nooit ontmoet. Het geld dat hij heeft betaald voor het schip is niet afkomstig uit zijn eigen middelen, maar hij ontving dit van de nieuwe koper in porties. Hiermee betaalde de verdachte de verkoper. Verdachte kan dit niet bewijzen zegt hij, maar hij kan wel bewijzen dat hij geld heeft gegeven aan de verkoper. Hij zegt dat de verkoper op de hoogte is van de nieuwe koper. Het hof oordeelt dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

In cassatie klaagt de verdediging dat over de herkomst van de geldbedragen vanaf de aanvang van het onderzoek verklaringen zijn afgelegd en dat het onderzoek wordt bemoeilijkt doordat er geen apart witwasdossier is opgesteld zodat een en ander niet is geverifieerd.

De Hoge Raad laat het oordeel van het hof in stand. De procureur-generaal bij de Hoge Raad komt tot dezelfde conclusie en motiveert dat er onderzoek is gedaan naar de verklaring van de verdachte en dat het hof hieruit heeft kunnen afleiden dat de verklaring van de verdachte onjuist was. Koper was immers een drugsgebruiker en heeft in zijn getuigenverklaring gezegd dat hij weinig geld heeft. Het is dus niet aannemelijk dat hij de boot heeft gekocht. Ook heeft de oorspronkelijke verkoper verklaard dat verdachte de enige geïnteresseerde was in de boot en dat de boot al 10 jaar te koop stond. Nu het hof heeft geconcludeerd dat de verklaring van de verdachte onjuist is gebleken, was het Openbaar Ministerie niet tot meer onderzoek gehouden dan is verricht. De klacht faalt daarom.

Op deze pagina