Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

Offshore constructie

Verdachte heeft een woning aangekocht waarvoor hij een hypothecaire lening is aangegaan van €410.000. Het bedrag werd door een Panamese Offshore onderneming via een bankrekening in Liechtenstein en via de derdengeldenrekening van de notaris betaald aan de verkoper van de woning. De notaris heeft de transactie als ongebruikelijk gemeld bij de FIU-NL. Als hypotheeknemer stond medeverdachte X vermeld die gemachtigd is om te handelen namens de Panamese Offshore onderneming. Vóór de overboeking naar de derdengeldenrekening heeft medeverdachte X grote contante geldbedragen op zijn eigen bankrekening gestort, waarna hij €250.000 doorstortte naar de Liechtensteinse bankrekening van de Panamese Offshore onderneming. Ook ontving de Panamese Offshore onderneming een bedrag van €200.000 van een juwelier in Dubai op haar bankrekening.

De rechtbank constateert dat de financiering op een ongebruikelijke manier tot stand is gekomen: een ingewikkelde constructie via een buitenlandse bankrekening en een voor verdachte onbekende hypotheeknemer. De rechtbank stelt dat deze feiten en omstandigheden leiden tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en verlangt een verklaring. Door de verdediging is aangevoerd dat de lening eigenlijk verstrekt is door medeverdachte Y. Verdachte zou medeverdachte Y geholpen hebben met het stoppen van afpersing waarvoor verdachte als wederdienst de lening verstrekt kreeg. Medeverdachte Y wilde zijn naam erbuiten houden omdat hij problemen met de Belastingdienst zou hebben, hij in een echtscheiding lag en hij zakelijke conflicten had. Uit onderzoek is echter gebleken dat medeverdachte Y niet genoeg legaal vermogen had om de lening te verstrekken. Volgens de rechtbank heeft deze verklaring het vermoeden van witwassen niet weerlegd.

De vraag is of verdachte wetenschap had van de criminele herkomst. Volgens de rechtbank mag de hypotheekgever er bij een reguliere financiële instelling vanuit gaan dat de verstrekte gelden een legale herkomst hebben. Wanneer die financiering door een particulier wordt versterkt, kan men hier niet zonder meer vanuit gaan. Verdachte verklaarde dat hij de nodige vraagtekens had bij het feit dat het geld door een onbekende man (medeverdachte X) werd verstrekt en niet door medeverdachte Y zelf. Naar eigen zeggen was verdachte gerustgesteld nadat de betrokken boekhouder/financieel adviseur (medeverdachte Z) mede had gedeeld dat het legaal en rechtsgeldig was. Verdachte heeft niet kunnen uitleggen waarop die geruststelling feitelijk gebaseerd was. Verder heeft verdachte zich ook niet afgevraagd hoe het geld van medeverdachte Y bij medeverdachte X is gekomen. In de hypotheekakte staat beschreven hoe de maandelijkse aflossing en rente betaald moet worden maar uit onderzoek blijkt dat die betalingen niet gedaan zijn. Verdachte is hier nooit op aangesproken door medeverdachte Y. De verklaring dat medeverdachte Y hem niet gevraagd heeft tot betaling omdat verdachte niet genoeg geld had, acht de rechtbank ongeloofwaardig en kan niet met een “vriendendienst voor een klusje” verklaard worden. Dit alles rechtvaardigt het oordeel dat verdachte wist dat het geld dat voor de financiering van zijn woning is aangewend van enig misdrijf afkomstig was.

In deze zaak werd het vermoeden dat er sprake is van witwassen volledig gebaseerd op typologieën en indicatoren die aangeven dat de financiering in dit geval vreemd is.

Rechtbank Rotterdam, 13 juli 2018

ECLI:NL:RBROT:2018:5653

Op deze pagina